De verhoging van de tweede pensioenpijler kent twee oorzaken :
Sectoraal akkoord 2020
De huidige bijdrage is 2,5%: dit is sinds 2020 verhoogd, in het licht van de koopkrachtverhoging naar aanleiding van het sectoraal akkoord, zoals na te lezen in het gekoppelde dossier.
Korting op de responsabiliseringsbijdrage
Het huidige dossier wordt voorgelegd om de tweede pensioenpijler verder op te trekken naar 3 %.
In de onderhandelingen over de wijzigingen aan de rechtspositieregeling voor de personeelsleden van stad Brugge was reeds afgesproken dat de bijdrage voor de tweede pensioenpijler voor de contractuele personeelsleden in 2021 wordt verhoogd tot 3%. Dit houdt niet enkel verband met verkleinen van het verschil tussen het pensioen van een vastbenoemde en een contractuele medewerker, maar verzekert de stad ook van een verdere korting op de responsabiliseringsbijdrage.
Kort de historiek van de tweede pensioenpijler : de stad voorziet al in een tweede pensioenpijler sinds 2010. Toen is beslist dat 2% van de loonmassa van contractuele personeelsleden wordt bijgedragen in een groepsverzekering om zo te voorzien in een aanvullend pensioen.
Zo wordt het verschil tussen het pensioen van een vastbenoemde medewerker en dat van een contractuele medewerker, kleiner. (Studies uitgevoerd in 2010 wezen uit dat ook met deze beperkte bijdrage een contractuele medewerker die zijn hele loopbaan bij een openbaar bestuur werkt, een gelijk pensioenbedrag zal ‘verdiend’ hebben als zijn vastbenoemde collega in diezelfde volledige loopbaan.)
Sindsdien is de financiering van de pensioenen van vastbenoemde medewerkers, die bij lokale besturen ten laste is van het lokaal bestuur zelf, onder druk komen staan.
Deze financiering gebeurt hoofdzakelijk door de werkgeversbijdragen (de pensioenbijdragen) op de lonen van de actieve vastbenoemde medewerkers: met deze bijdragen worden de pensioenen van de gepensioneerde ambtenaren van het eigen bestuur betaald.
Vanuit deze bijdragen kon bij de Federale Pensioendienst een reserve worden opgebouwd: op momenten waarop de actuele bijdragen van het lokaal bestuur tekort schoten, werd bijgepast vanuit deze reserve. De reserves die tot en met 2011 bij de pensioendienst zijn opgebouwd om deze pensioenen te betalen, slinken ondertussen zienderogen. Dit valt gedeeltelijk te wijten aan de keuze van besturen om minder of niet meer te kiezen voor een vaste benoeming, waardoor er ook geen hoge pensioenbijdragen meer de reserve spijzen.
Daarom is in 2012 de responsabiliseringsbijdrage in het leven geroepen: besturen die met hun pensioenbijdragen de kosten voor ‘hun’ pensioenen niet meer kunnen afdekken, moeten deze bijkomende bijdrage betalen. Ook bij Stad Brugge voldoen de patronale pensioenbijdragen niet en wordt de responsabiliseringsbijdrage aangerekend.
De Federale Pensioendienst maakt jaarlijks een rekenoefening: zij berekenen het verschil tussen de pensioenlast (wat kosten de pensioenen van de gepensioneerde ambtenaren van Stad Brugge) en de pensioenbijdragen (wat zijn de inkomsten aan patronale bijdragen van de actieve vastbenoemde medewerkers). Het is dit verschil dat in principe moet worden bekostigd met de responsabiliseringsbijdrage.
Momenteel zijn er voldoende reserves bij de Federale Pensioendienst om 50% van deze responsabiliseringsbijdrage af te dekken.
In de feiten moet een lokaal bestuur dus maar effectief 50% van de responsabiliseringsbijdrage betalen.
(Ter info: De eigen bijdrage van de gemeentebesturen wordt de komende jaren opgetrokken.)
In 2018 is vervolgens beslist door de Federale Pensioendienst dat er nog een extra korting kan worden bekomen indien de bijdrage voor de tweede pensioenpijler voor contractuele medewerkers hoog genoeg is. De minimumbijdrage wordt vastgelegd op 2% vanaf 2020 en op 3% vanaf 2021.
Het betreft een extra korting van 50% op het reeds verminderde bedrag van de responsabiliseringsbijdrage.
Ter illustratie: in 2021 betalen we de factuur voor de responsabiliseringsbijdrage voor 2020. Deze is pas gekend eind september 2021, maar in juli is reeds een raming bezorgd door de Federale Pensioendienst, die hier wordt gebruikt:
De pensioenlast voor 2020 is in juli 2021 geraamd op 18.592.247 euro.
De patronale pensioenbijdragen 2020 is in juli 2021 geraamd op 10.088.878 euro.
De responsabiliseringsbijdrage zal in deze raming bijgevolg 8.503.368 euro bedragen.
50% van dit bedrag wordt gefinancierd met de historische reserve. De factuur wordt bijgevolg verminderd tot 4.251.684 euro.
Met het verhogen van de tweede pensioenpijler met nog 0,5% vanaf 2021, een uitgave van 171.000 euro op jaarbasis, zal de factuur nogmaals gehalveerd worden en zal deze maar 2.125.842 euro meer bedragen.
We brengen ook onder de aandacht dat deze verhoging met opnieuw een half procent vanzelfsprekend ten goede komt van de groeiende groep contractuele medewerkers, die zo hun aanvullend pensioen opnieuw sneller zien aandikken.
Het betreft hier een investering van ‘slechts’ 171.000 euro op jaarbasis ten goede van deze medewerkers, om een besparing voor de organisatie te realiseren van meer dan 2 miljoen euro. Dat is een zichzelf snel terugverdienende investering.
In bijlage zijn de ramingen van de Federale Pensioendienst voor het huidige MJP bijgevoegd.
Tenslotte, de meerkost voor het verhogen van de tweede pensioenpijler is reeds opgenomen in het personeelsbudget bij opmaak van het initieel meerjarenplan, dat in diezelfde periode is voorbereid waarin deze berichtgeving van de federale pensioendienst is gekomen. Er dient bijgevolg geen verhoging van het personeelsbudget te worden voorzien.
De bijdrage in de groepsverzekering voor de pensioenen van de contractuelen, de zogenaamde tweede pensioenpijler, wordt vanaf 1 januari 2021 3%.